Deel 3 – Nanna
“Nanna!” “Nannaaa!” “Naaaaanna!” Het licht van de zaklantaarn van Taeke komt niet ver in de dichte mist. Rondom hem roepen meerdere mensen haar naam. Luid. Soms met lange uithalen. Taeke hoest en zet nog eens aan
“Naaanna!” Het klinkt armoedig, wanhopig, valt stil binnen een paar meter. Het is zwartdonker. Nieuwe maan, dikke mist, geen bewolking om het licht uit de stad te weerkaatsen. De lichtbundel van zijn zaklantaarn zwiept naar links. Riet van de vaart raakt berijpt en knispert in de trage wind.
“Taeke, zie je wat?”
“Nee.” antwoordt Taeke. Het is pas negen uur in de avond geweest, maar het zou net zo goed na middernacht kunnen zijn. Rechts van Aaldert en hemzelf hoort Taeke de motor van de trekker van Fedde. Bij dat geluid ook geroep, zwak doorkomend. Taeke rilt. Van spanning, van de kou, van vermoeidheid. Hij stampt met zijn voeten en loopt weer verder op het jaagpad langs de vaart. Steeds meter voor meter zoekend en onderzoekend, elk wak in het zwakke ijs op de vaart en op de sloot langdurig aanschijnend. Roepend in de aandikkende mist. Zijn stem met hoop en vrees de stilte in gooiend.
“Dit is zinloos.” zegt Aaldert.
“Wat moeten we dan.” bromt Taeke terug. “Fedde en Teuntsje alleen laten met hun zorg?” Even blijft het stil. Dan klinkt weer het geroep vanuit de velden.
“Nee,” geeft Aaldert aan. “Dat kan ook niet.” en hij roept nog eens op de toppen van zijn longen Nanna’s naam.
“Die bliksemse mist ook!” roept Taeke uit. “Dit heeft geen enkele zin zo!” Aaldert bromt terug. Alsof hij dat niet juist ook aangaf. “Schijn mij even bij.” zegt Taeke en hij loopt richting sloot. “Ik ga naar Fedde en de anderen. We moeten morgen verder.” Aaldert richt zijn zaklamp op de slootkant aan de overkant. Taeke plaatst zijn stok zorgvuldig in een wak in het dunne ijs op de sloot en hij zwiert op zijn polsstok soepel over het wak en het ijs en hij landt goed. Hij keert zich om naar Aaldert. “Kom jij ook?”
“Ik ga op huis aan, Taeke.” En hij trekt zijn schouders zowat tegen zijn oren aan. “Ik ben verkleumd. Tot morgen.” De straal van zijn zaklamp keert weg van Taeke en hobbelt en wappert richting dorp. In geen tijd is Aaldert aan het zicht onttrokken.
“Naaaannnaaaa!” hoort Taeke achter zich. Hij probeert zich voor het geluid af te sluiten. Tussen het roepen door hoort hij smienten in de wakken in de sloten. Waterhoentjes die ruziën in een wak in de vaart. Riet dat zangerig en brekerig ritselt en knettert. Boven zijn hoofd, boven de mist is een groep zwanen met fluitende vleugels op de wieken. Verstoord opgevlogen door de onrust op het land. Het gras slist onder zijn klompen wanneer hij weer loopt. Richting het geroep. Richting het geluid van de trekker van Fedde. Voorzichtig breekt het licht van de koplampen van de machine door de mist. Hier en daar ontwaart hij een zwaaiende lichtbundel van een zaklamp en soms het hikkerige licht van een knijpkat. Taeke roept naar Fedde en naar de andere mannen uit het dorp. Hij zwaait met zijn armen en zijn zaklamp en probeert zo de aandacht te trekken.
Fedde stopt en schakelt de motor van zijn trekker uit. De grote koplampen doven direct. Hij voelt wat er nu aankomt en hij laat zijn hoofd hangen. Wanneer Taeke en enkele anderen vlak bij de trekker zijn trekt hij met een ruk zijn hoofd omhoog, woede op zijn gezicht.
“Zeg het niet!” roept Fedde uit. “Zeg het niet!” Taeke staat naast de trekker en kijkt omhoog. Tranen springen in zijn ogen.
“Fedde…” begint hij. Maar hij hoeft niet verder te gaan. “Morgen is de politie er weer bij, Fedde. Morgenochtend vroeg.” maakt hij uiteindelijk zijn zin toch of. Andere mannen brommen instemmend.
“Zodra het licht is.” vult iemand aan. “Natuurlijk gaan we dan door!” zegt een ander. Het blijft daarna lang stil. Een hoopje onbeholpen boerenjongens en -mannen in de koude, zwarte mist midden in een weiland. Soms klokken hun klompen tegen elkaar. Het gras suist bij elke beweging. De toren van het dorp slaat tien uur, blikkerig en hoesterig door de vorst en de mist. Fedde stapt van zijn trekker. De andere mannen laten hem wat ruimte. Hij staat daar maar en niemand die nog weet wat hij moet doen. Taeke neemt een stap en legt een hand in de nek van Fedde. De twee kijken elkaar aan. Dan trekt Taeke Fedde bruusk tegen zich aan en klemt hem even vast tegen de borst. Even bruusk duwt hij de grote boer weer van zich af.
“Kom je goed thuis, Fedde?” vraag Taeke. En dan “Jelle, rij jij met Fedde mee op de trekker? Zorg dat hij thuiskomt.” Jelle springt al op de trekker. Fedde klimt achter hem aan. De man is doodmoe. Doodmoe. Snikkend zit hij op het spatbord. Jelle start de motor. De sputterende en pulserende koplampen stralen bij het aanslaan van de motor plots vol in de muur van mist. Het helle licht om hen heen is haast niet van deze wereld. De mannen knipperen met hun ogen om even te wennen.
De trekker rijdt weg met te veel geluid voor deze zwarte nacht. Zwijgend lopen de mannen gezamenlijk terug naar het hek, naar de weg, naar het dorp. Daar gaat ieder zijn eigen weg.Taeke zou wel op kousenvoeten willen lopen om zijn klompen het zwijgen op te leggen. Alles lijkt hem nu te veel. Op het plein is de kerstboom opgezet en opgetuigd, ziet Taeke.
“Was dat eerder ook al?”, vraagt hij zich af. Hij pakt zijn fiets die hij bij het café achter had gelaten na de beraadslaging voor het zoeken, en slaat zijn been over de bagagedrager. De waard komt vlug naar de deur en blijft op de drempel staan. Taeke en hij kijken elkaar kort aan.
“Niets?” vraagt de waard. Taeke schudt zijn hoofd. De waard trekt prompt de stekker uit de verlichting van de boom en hij knikt ter groet naar Taeke. Taeke legt zijn polsstok kruislings over zijn stuur en zet af en rijdt weg. Zwijgend, koud, moe, verdrietig en boos. Hij trapt harder dan gewoonlijk en is heel vlug al weer bij zijn eigen boerderij. “Nanna, pop, waar ben je nou?” denkt hij. Herhaaldelijk. Hij onderdrukt de neiging om te roepen. Hij onderdrukt de neiging om te huilen.
Als hij de pleats oprijdt ziet hij de keukendeur opengaan. Brechtjes silhouet staat afgetekend in de verlichte opening. Hij laat zijn fiets los zodra hij stilstaat en rent de laatste meters.
“Ach kerel,” zegt Brechtje, terwijl zij de schokkende schouders van Taeke vastneemt. “Is Nanna…?” Taeke schudt zijn hoofd.
“We hebben haar nog niet gevonden.” Hij maakt een moedeloos gebaar naar de benauwende donkerte om de boerderij. “Je ziet niets. Je hoort niets. We hebben haar nog niet gevonden, Brech.”
“Dan is er nog een kans, Taeke.” reageert Brechtje. Ze tilt zijn gezicht op en kijkt hem recht aan. “Dan is er nog een goede kans, leave.”