Rietpluimen

De achterkant van het licht rust in de twee dagen oude maansikkel die verschijnt in een lap lege lucht. De felle schittering van een planeet overwint het nog aanwezige licht daar waar de zon juist is verdwenen. Buienwolken reizen langs de westelijke horizon van rechts naar links door beeld en dansen hun silhouetten als van Wajang-poppen, hun woordenloze gebaren door mij aangevoeld maar net niet helemaal begrepen. Theatraal en mystiek.

Iets anders dan regendruppels tikt tegen mijn mouw. De wind blaast het uitgebluste riet in springerige bogen over het fietspad. Soms raakt een stengel mij net. Als dat met het blad gebeurt, hoor ik het. De pluimen die strak staan in de wind, raken mij ook, maar kunnen dat doen zonder er geluid bij te maken.

Valstrepen worden nu zware druppels. De druppels worden een heuse plensbui. Mijn hond, Baruj, schuilt in mijn windschaduw, zijn ogen toegeknepen, zijn staart hangend. De golven op de vaart slaan plat onder de aanhoudende gesel van deze regen die veel kou met zich meebrengt.
De regen stopt zo plotseling als ze begon en nu er weer een stuk hemel openvalt, zie ik dat het licht zich nog verder heeft teruggetrokken van deze dag. De mystiek die begon in een levendig schaduwspel voorlangs een nog verlichte avondlucht, doortrekt nu het hele land om mij heen. De eenden zijn stil en de roeken zijn in hun boomtoppen verdwenen. Schapen staan met hun gekleurde konten in de wind in een verre hoek van hun drassige veld. Wat ik nog van ze zie lijkt op een bult vuile sneeuw.
Golven zijn terug op de vaart en zelfs op de sloten en spelen hun eigenaardige muziek tussen de rietstengels en onrustig tegen de waterkant. De wind is echter wat gaan liggen.

Temidden van al deze stormachtige bewegelijkheid is alleen het dorp een constante gebleven. De lichten springen aan. De kerktoren rijst op in haar eigen lichtbundels. De pijp van de oude melkfabriek verdwijnt tegen de almaar duisterder wordende hemel. De lichten van een auto passeren, eerst wit. Dan rood. Benedenwinds en dus zonder voor mij hoorbaar geluid.


De stilte groeit nu het weer wat aan kracht inboet. Het getik tegen de stof van de capuchon van mijn jas is verdwenen. Ik neem hem af. Riet raakt mijn mouwen niet meer aan. Ik steek er een hand naar uit. Zacht streel ik de pluimen. Zij strelen mij terug.