Renée kijkt Ellen grijnzend aan als ze ‘s ochtends binnenkomt. Ellen grijnst kort terug en denkt er verder niets van. Ze vat haar routine aan en haalt koffie.
“Wil jij ook koffie, Renée?” Nog steeds die grijns op haar gezicht, ziet ze, met ogen die uitdagen.
“Doe maar.” reageert Renée. “Dan heb ik een nieuwtje voor je zometeen.” Een nieuwtje? Wat nou weer, moppert Ellen in zichzelf.
Meteen wanneer Ellen terug is achter de balie, gaat Renée los.
“Die man die jij zo in de gaten hebt, ik weet bij wie hij steeds op bezoek is.” Ze kijkt Ellen triomfantelijk aan. Ellen is geïntrigeerd, maar wacht even af.
“Wil je dat niet weten?” vraagt Renée haar. Ellen knikt. Toe nou, denkt ze. Maak er niet zo’n spektakel van.
“Hij bezoekt een … ” Renée spiekt even op een briefje naast haar toetsenbord. “Een man op de IC. Ene mijnheer Kapteijn.” Ze kijkt weer op en knikt Ellen toe. Ellen vraagt zich maar niet af hoe ze aan die informatie komt.
“Oké,” reageert zij. “Dank je wel.”
“Nee, wacht.” gaat Renée verder. “Er is meer. Die mijnheer ligt hier onder politiebewaking!” Nu heeft ze Ellen’s interesse pas echt te pakken. Wat doet ‘haar’ schilder bij die mijnheer Kapteijn? Zonder nadenken opent ze het zoeksysteem van de IC en typt de naam in, maar ze vindt hem niet.
“Hoe schrijf je Kapteijn?” vraagt ze Renée.
“O, Ellen, zou je dat nou wel doen?” Zoeken naar patiëntgegevens zonder noodzaak is strikt verboden. En Ellen realiseert zich dat, gezien de politiebewaking, het opvragen van gegevens misschien gemonitord wordt bij deze man.
“Hoe schrijf je die naam?” herhaalt ze kortaf, vastbesloten. Renée slikt en geeft de correcte spelling.