Het is wat afgekoeld, ik stap stevig door.
Steeds tot de hond stilstaat. De lijn tussen ons in.
De wind ging toch wat liggen? Of leek dat maar zo?
De wolken hangen zo laag. Ze gaan hard. Komen er aan.
Onder de wolken door kleurt de zon van het ondergaan.
Goud vult de wereld, spoelt om mijn voeten
die door een plas gaan
die daar de hele winter al ligt.
Een spetter op mijn wang. Deksels! Dus toch een bui!
O, God, laat mij droog thuiskomen, is alles wat ik denken kan.
Tevergeefs. Mijn haar, mijn schouders, mijn hond, alles nat.
En dan achter mij de kraaien dansend om de regenboog.
De bomen met bladgoud overtrokken, de merel zingend in het avondlicht.
Een sterk staaltje van ‘Niet mijn wil…’