Elke dag bevat meer daglicht.
Elke dag zingt nog een vogeltje mee.
Uit de wind, de zon warmer op mijn gezicht.
Lammetjes, tegen hun moeder aan, tevree.
Hagelbuien uit hoge wolken
die onrustig overkolken.
Tijdelijk wit tussen tegels.
Slakkenhuis, kapot door egels.
Een kikker die traag onder de vlonder rondstapt.
Een kater die zich eens achter de oren krabt.
De wilg die aan fluweelzachte katjes begint.
De zon die mijn vensters, muren, ogen vindt.
Bomen echter nog helemaal winters.
Al breek ik wat af en sla takken tot splinters,
bloesems vind ik er niet tussen.
Ik volg het geloven van de mussen,
die paartjes vormen en nesten bouwen.
Die zonder te weten kunnen vertrouwen
en zich aan de zomer geven
door voluit hier en nu te leven.
De kraaien in de eikenbomen
weten wel wat er gaat komen
en zijn er klaar voor, net als ik:
het jonge leven,
ons gegeven,
samengevat in dit ogenblik.