Hoofdstuk 5, fragment 4

Twee paar voetstappen hoort ze opklimmen naar haar de derde etage. Zware voetstappen. Snelle voetstappen. Ze kan uit het geluid niet opmaken of ze van mannen of vrouwen zijn. Dan verschijnt het hoofd en gezicht van de eerste, een man, om de hoek van de overloop. Gevolgd door de tweede, een vrouw. Beiden zijn midden dertig, keurig gekleed en hebben niet merkbaar last van versnelde adem door het opklimmen naar de derde etage. Ellen voelt haar professionele glimlach het winnen van haar nervositeit. Gelukkig. Ze knikt naar de mensen, doet de deur wat verder open en steekt haar hand uit, die wordt ontvangen door de man en in tweede instantie door de vrouw. Ellen haalt de mensen naar binnen terwijl ze nog met hun identificatie en de formele papieren in hun handen staan. Ze gelooft het wel. Laat het gesprek maar beginnen.

De mensen willen thee drinken en Ellen zet thee terwijl de twee mensen zich installeren in de woonkamer. Als Ellen binnenkomt met de thee, ziet ze dat de vrouw is blijven staan.
“Ik zou graag de flat inspecteren.” zegt ze. “Vindt u het goed als ik ook wat foto’s maak?” Ellen is even stil en bevriest in haar bewegingen. Ze heeft echter niets te verbergen en ze zet de theepot op tafel voor ze antwoordt
“Dat is goed. Ga ik met u mee?”
“Nee,” reageert de man van de twee. “Wij hebben samen een gesprek terwijl mijn collega de flat inspecteert.” Flat, denkt Ellen geërgerd. Flat, waar komt dat toch vandaan? Het is een appartement. Mijn vaders appartement. Maar ze antwoordt gedwee dat dat goed is. Ze gaat tegenover de man zitten in de oorfauteuil en vindt zo wat bescherming en steun in de machtig hoge leuningen en grote flappen bij haar hoofd. De stoel ruikt nog naar haar vader, stelt ze geroerd vast. De vrouw loopt de woonkamer weer uit nadat ze haar fototoestel uit haar tas heeft gehaald. Ondertussen legt de man papieren op tafel. Dan kijkt hij haar strak aan.
“Dit kan alleen maar formeel, mevrouw. Ik moet beginnen met het vragen naar uw naam, geboortedatum en -plaats en uw burgerservicenummer.” Ellen pakt haar identiteitskaart uit haar tas en wil die aan de man geven.
“Nee,” wijst hij dat af. “Ik moet het echt van u horen.” Ellen is verbluft. Ze staart naar de man. Haar hand met haar kaart hangt even werkloos boven de tafel. Dan trekt ze hem terug. Ze kijkt weer weg.
“Eh, oké.” begint ze. “Mijn naam is Ellen van Doorn. Ik ben geboren op 23 juni 1980, hier in Assen. Mijn BSN is, eh, dat ken ik niet uit mijn hoofd…”
“Geef me daarvoor uw kaart maar.” zegt de man. Ellen overhandigt hem haar identiteitskaart en de man schrijft haar BSN over in zijn laptop. Hij legt de identiteitskaart pal naast zijn laptop, pakt zijn mok met thee, en gaat wat achteruit zitten. Ellen voelt kramp in haar nek en schouders en ze voelt zich wee rond haar maag. Nerveus poetst ze nu voor de vierde maal haar haren uit haar gezicht. Dan pakt ze ook haar thee, om maar wat om handen te hebben. De mok is heet. De pijn van de hitte leidt haar af van de stress van dit gesprek en dat doet haar goed. Ook Ellen gaat wat achteruit zitten. Ergens schuin achter haar hoort ze de deur van haar vaders slaapkamer open gaan.