Suizen en fluiten in mijn oren, vanaf ver weg rechts;
Auto’s en nat asfalt in elkaars gezelschap
In een verder verlaten wereld, koud en nat.
Een gat in het leven van alledag.
Mijn laarzen slurpen in het natte pad door het bos.
Mijn voeten warm en droog en moe.
Mijn jas is niet waterdicht en regen bereikt mijn schouders.
Het sluipt door de naden en langs de rits. Koud op mijn hart.
Donker voor mijn ogen omdat het licht is bedekt,
Door wolken, door bomen, door stormen, door gedachten.
In alleen-zijn te wandelen met koude lege handen.
Voetstappen die zich vullen zodra m’n gewicht zich verplaatst.
Wie heeft mij lief?
Wie kent mij?
Wie zegt: Ik zal er zijn?
Die troost mij.