Veertig dagen … Kent God iedereen?

De blote voetjes in de roze plastic laarsjes
Blijven bij het spelen niet droog.
Papperige sneeuw lekt bovenlangs
Als ijswater naar tussen de verkleumde teentjes.

Mamma waakt over het hout,
Het vuur, het weinige eten,
De ketel voor de soep.
“Alweer soep?”
“Ja pop, eet maar. Daar warm je van op.”

Het plastic zeil is van de tent gepikt,
Door sombere mannen,
Van over de plankenbrug,
Van over de gracht van afval.

Samen rillen, samen slapen,
Alleen weer wakker geworden.
Het kind zo koud als de modder waar ze in ligt.
Het vuur gedoofd. Mamma schreeuwt. Mamma huilt.

Slaat haar niqab open
Neemt haar kind,
sluit de doeken om hen heen.
Sluit haar ogen. Sluit het leven buiten.

God huilt.