Na een paar dagen van niet schrijven aan mijn roman, met Het Appartement als werktitel, werd ik nerveus. Was het opgedroogd of klopte er misschien iets niet in de verhaallijn waardoor ik niet verder kon, of wat? Waarom schreef ik niet?
Vandaag bewees mijn adagium “Zit en schrijf” zich uitstekend. Vrijwel moeiteloos kwamen de volgende 1.200 woorden uit mijn geest tevoorschijn. Het verhaal is weer op gang gebracht en ik kijk uit naar de afronding van dit hoofdstuk in één of twee schrijfsessies.
Het fragment van vandaag:
Als Ellen haar eigen appartement binnenloopt, wordt ze wat overvallen door het grote verschil met het appartement van Anna. Anna’s appartement is verrassend modern ingericht en stoer-vrouwelijk. Met een mix van hout, leer en mooie stoffen. Glas en messing. Eenvoudige maar sierlijke verlichting. Zeegroen in verschillende tinten en helderheden, met donker doch helder koraalrood als kleuren. Bloemen op tafel. Een kleed onder de meubels van de woonkamer. Planten her en der door de woning. Ellen woont echt in het huis van haar vader. Met veel eiken, verbronsd koper, oude boekenkasten met titels die zij nog nooit heeft gelezen, een grote oorfauteuil die haar in de avonden zonder verwarming toch wat weet te beschermen. Een oud secretaire in de hoek geschoven, waar haar geestesoog haar vader nog regelmatig zijn administratie ziet doen en brieven ziet schrijven met de vier correspondentievrienden waar hij een jarenlange relatie mee heeft onderhouden. Wat is het verschil tussen sentimenteel en nostalgisch, vraagt Ellen zich af, wanneer ze een diepe behoefte voelt om die brieven aan haar vader te vinden en te lezen. En ook de laatste brieven van haar vader aan die vrienden, nooit verstuurd, zelfs niet afgeschreven, omdat één stierf en haar vader voor de anderen de woorden niet meer vond.
Ellen pakt snel Puck op en duikt met hem op de bank. Ze drukt haar gezicht en lippen strak op Pucks kop en schouders en besnuffelt de zachtste plekjes achter zijn oren.
“Och lieve Puck toch.” Een traan komt op. “Ach lief mannetje toch. Kom hier kereltje.” De traan rolt. “Vrouw houdt van jou, lief ventje. Lieve Puckeman.”